8 maart 2017

Woensdag 8 maart 2017 19.30 uur

Predikant:
Passage: Genesis 21:1-21
Dienstsoort:

Ps. 116: 1
Ps. 81: 2 en 12
Ps. 63: 1, 2 en 3 (Nieuwe berijming)
Ps. 100: 4
Ps. 67: 1, 2 en 3 (Nieuwe berijming)
Ps. 121
Gz. 298: 1, 2, 3 en 4 (Liederenbundel Op Toonhoogte)

Ps. 63: 1, 2 en 3 (Nieuwe berijming)
1
Mijn God, Gij zijt mijn toeverlaat,
naar U, Heer, strekt zich mijn verlangen.
Mijn hart wil niets dan U ontvangen,
Die leven zijt en leven laat.
O Heer, mijn ziel en zinnen smachten
en dorsten naar U in een land,
waarop de zon verzengend brandt,
schenk Gij mijn leven nieuwe krachten.

2
Eens zag ik in Uw tempelhof
U in Uw glorie hoogverheven,
Wiens gunst mij meer is dan het leven,
mijn lippen stamelden Uw lof.
Mijn leven lang wil ik U prijzen,
Uw naam aanbidden, want Gij voedt
mij met Uw kracht, Gij schenkt mij moed.
O Heer, ik wil U dank bewijzen.

3
Wanneer ik wakend in de nacht
mijn geest bij U, Heer, laat vertoeven,
dan mag ik weer Uw goedheid proeven;
Uw hulp wordt nooit vergeefs verwacht.
Waar zich Uw vleugels breed ontvouwden,
zing ik mij van mijn zorgen vrij.
Mijn ziel, Heer, is U zeer nabij,
door Uw hand word ik vastgehouden.

Ps. 67: 1, 2 en 3 (Nieuwe berijming)
1
God zij ons gunstig en genadig.
Hij schenke ons 't gezegend licht
dat overvloedig en gestadig
straalt van Zijn heilig aangezicht:
opdat hier op aarde
elk Uw weg aanvaarde
en tot U zich wend',
zo, dat allerwegen
ieder volk de zegen
van Uw heil erkent.

2
De volken zullen U belijden,
o God, U loven al te zaam!
De landen zullen zich verblijden
en juichen over Uwen naam.
Volken zult Gij rechten,
hun geding beslechten
in gerechtigheid,
volken op deez' aarde,
die Uw arm vergaarde,
die Gij veilig leidt.

3
De aarde heeft de vrucht gegeven,
die door de hemel werd verwekt,
en uit haar schoot ontspruit nieuw leven
waar God Zijn hand houdt uitgestrekt.
God is ons genegen,
onze God geeft zegen,
Hij Die alles geeft,
Hij zal zijn geprezen,
Hem zal alles vrezen
wat op aarde leeft.

Gz. 298: 1, 2, 3 en 4 (Liederenbundel Op Toonhoogte)
1
Heer, wij zijn bijeengekomen,
mensen, overal vandaan;
had Gij ons niet meegenomen,
niemand was hierheen gegaan,
want wij schromen hier te komen,
volop in het licht te staan.

2
Komend uit een nacht van zonden
staan wij voor U, groot en klein,
en belijden onomwonden:
schuldig zijn wij en onrein.
Ach, wij vonden zoveel zonden
dat zij niet te tellen zijn.

3
Bron van liefde, zeer verheven,
helder stralend als de zon,
bleef Uw warmte weg, maar even,
niemand die hier wezen kon -
hoogverheven Licht ten leven
dat het duister overwon!

4
Laat Uw liefde ons bestralen,
laat het licht zijn om ons heen;
Gij vergeeft wel duizend malen
onze zonden, één voor één.
Als wij falen, weer verdwalen
schijnt Uw licht, Uw licht alleen!